Page 38 - La Naturaleza como inspiración
P. 38
36
atlas van landen, steden, dorpen en nederzettingen, vergelijkbaar met een algemene atlas of album van die- ren, planten en mineralen”. Hij vermeldde zelfs dat hij alle noodzakelijke taken op zich zou nemen om tot een papieren museum te komen: “knippen, plakken, invoegen, tekenen, en aan een aantrekkelijk formaat aanpassen”. Kort samengevat omschrijft hij zijn col- lectie als een “kabinet van grafisch materiaal”.
In tegenstelling tot de gevestigde traditie, zijn alle onderdelen van de collectie afzonderlijk minu- tieus beschreven in de catalogus. Slechts af en toe zijn ze in partijen bij elkaar gevoegd. In totaal gaat het in zijn catalogus om 7682 stuks: 1823 tekeningen en 5859 gravures. Er zijn meer dan 6000 tekeningen en prenten van dieren, waaronder die van de menselijke anatomie, 1646 prenten van planten en schimmels, 223 van stenen, mineralen en fossielen, 460 prenten van kostuums en gewoontes en dertig portretten van beroemde naturalisten. Daarnaast nog zeven gedrukte boeken met gravures of platen, twee ongepubliceerde manuscripten, 386 plantenmonsters, 149 huiden van opgezette dieren en twaalf kunstbloemen. De catalo- gus bevat referenties naar 177 verschillende auteurs. De tekeningen en gravures zitten verspreid door de catalogus van de veiling; hierdoor zijn tekeningen in driekwart van de catalogus te vinden.
DE AANSCHAF VAN DE COLLECTIE
Op 19 februari 1785 ontving Pedro Franco Dávila (1711-1786)4, oprichter en directeur van het Koninklijk Kabinet van Natuurlijke Historie, dat in 1776 werd geopend, een officiële brief van graaf Floridablanca, de eerste minister onder Karel III. De brief kwam van de Consul van Spanje in Amsterdam, Ignacio de Asso (1742-1814), en ging over de veiling van de collectie van Van Berkhey. Dávila was al bekend met deze verzameling en adviseerde de aanschaf ervan door het Koninklijk Kabinet. Met name de artistieke en wetenschappelijke waarde van de naturalistische iconografie werden hogelijk gewaardeerd:
“(...) naar mijn mening kent deze collectie geen gelijke ..... (...). Deze collectie lijkt me de Koning waardig voor zijn Koninklijk Kabinet waarvan ieder- een in Europa overtuigd is, dat het over een paar jaar het beste zal zijn.”5
Dávila antwoordde Floridablanca meteen, en merkte op dat enkele uit de duizenden stukken in de veilingcatalogus goed zouden passen in het Ko- ninklijk Kabinet. Hij dacht dat het interessant zou zijn de 160 ‘portfolio’s met ontwerpen’ aan te kopen, naast de opgezette viervoetigen en vogels, edelste- nen en schelpen en alle objecten die De Asso als “zeldzaam” beschouwde.
Floridablanca gaf gehoor aan de wensen van beide heren. Op 6 maart 1785 gaf hij De Asso op- dracht tot aankoop over te gaan. Tegen die tijd was echter al een aantal van de door Dávila gewenste stukken verkocht. Hoewel andere stukken nog wel beschikbaar waren, in het bijzonder de collectie we- tenschappelijke iconografische illustraties. De Asso moest wel een aantal stukken, die het Koninklijk Kabinet al in bezit had, aanschaffen omdat het een partijverkoop betrof waarvan de stukken bij elkaar moesten blijven. Hij bleef bieden tot hij asl enige overbleef, en op 31 maart deelde hij de eerste minis- ter mee dat, ‘Deze waardevolle en unieke collectie in Europa, zoals mijn directeur terecht opmerkte, zal één van de belangrijkste sieraden van het Ko- ninklijk Kabinet worden’.
In het Nationaal Museum van Natuurweten- schappen (Museo Nacional de Ciencias Naturales, MNCN) is de aankomst in Madrid van de hele collectie nauwkeurig vastgelegd. De eerste vracht van 16 kisten vertrok uit Amsterdam op het schip San Gabriel richting Bilbao, waar hij op 13 augus- tus aankwam. De ongeopende kisten werden op 3 september doorgestuurd naar Madrid, en arriveer- den daar elf dagen later bij het Koninklijk Kabinet. Drie andere kisten met nieuwe boeken die De Asso in augustus had gekocht, werden in oktober naar